Johannes van Gogh (1817-1885)

Door Willem-Jan Verlinden

Johannes van Gogh Helvoirt

Johannes van Gogh (1817-1885) wordt vooral gekend als de marineman, heldhaftig en voorzien van hoge onderscheidingen. Uit de brieven van zijn neef Vincent echter komt ook een andere man naar voren: zorgzaam, hartelijk, een echte familieman.
Johannes had een sterke band met zijn broers en zussen; zij waren met negen. Met name die tussen hem en zijn broers Dorus, de dominee en de vader van Vincent, en broer Cor, de boekhandelaar die later ook handelaar in kunst werd te Amsterdam, werden door Vincent in zijn correspondentie beschreven.

Vincent zelf mocht Johannes in zijn rol van betrokken familieman een aantal malen in zijn leven ervaren. Hij was nog maar een jongen toen hij en zijn broers en zusjes een hond kregen die hun oom was overgebleven van een van zijn verre zeereizen naar de Oost. In die tijd was het nog steeds gebruikelijk om op verre tochten een hond aan boord te halen, voor bewaking, als voorproever en als viervoetig gezelschap. Heel vaak stierf dit soort honden een vroege dood. Zo niet deze Fedor die de kinderen Van Gogh nog jaren gezelschap zou houden.

Johannes monsterde al jong aan als adelborst bij de marine en zou daar in eerste instantie tot 1852 blijven. Enkele jaren later werd hij voor vier jaar directeur van het KNMI te Utrecht, feitelijk als opvolger van oprichter Buys Ballot. Christiaan Buys Ballot slaagde er niet in de werelden van de wetenschap en die van de praktijk van de marine met elkaar te verbinden. Die inbreng was wel gewenst, niet alleen omdat de marine vele posten overzee had die voor waarneming konden worden ingezet maar ook vanwege de overbrenging van opgedane kennis konden zorgen. Bovendien werkte men daar procesmatig, had men ervaring in het bijhouden van journaals en met het werken met instrumenten. Kortom, bij het KNMI leek op dit moment plaats voor een marineman als directeur: Johannes van Gogh was die man. Hij zou er vier jaar blijven.

In 1861 werd Johannes vice-admiraal en schout bij nacht in de Nederlandse marine voor wie hij alle zeeën zou bevaren, maar de nadruk lag toch op Azië, vooral op Japan en Nederlands-Indië waar hij na deelname aan een expeditie tijdens de tweede Atjeh-oorlog in 1874 de Militaire Willems Orde derde klasse kreeg toegekend. Kort voordat hij zijn neef Vincent er onderdak aanbood, werd Johannes in 1877 directeur van de Amsterdamse Marinewerf op Kattenburg en commandant van de Koninklijke Marine Amsterdam. Vincent vertrok in 1878 uit de hoofdstad, Johannes zou er tot 1879 blijven. In 1880 ging hij nog eenmaal maar naar de Oost terug, maar nu als commandant der zeemacht in Nederlands-Indië en als chef van het departement der marine te Batavia. Johannes genoot veel respect, zo zou vijftien jaar na zijn terugtreden uit de marine blijken. In 1898 werd besloten een opnemingsvaartuig (ook wel peilboot) naar hem te noemen.
Met het Helvoirt waar hij zich in 1883 na zijn pensionering terug zou trekken, had Johannes van Gogh een bijzondere band. Hij kwam er regelmatig op bezoek. In de periode dat zijn broer Dorus er stond als predikant van de Hervormde gemeente woonde neef Vincent echter niet bij zijn ouders, maar eerst in Den Haag en later was hij, ook voor kunsthandel Goupil, werkzaam in Londen. Om die reden komt oom Jan in deze periode minder vaak in de brieven van Vincent voor.

Johannes ging in Helvoirt niet alleen op bezoek bij zijn broer Dorus, maar ook bij zijn zus Truitje die met Abraham ’s Graeuwen getrouwd was. Abraham en Johannes waren allebei hoge marinemannen. Vanaf 1875 kon hij ook langs gaan bij zijn drie zussen die een huis bouwden op de Keiweg, Antje, Doortje en Mietje. Er waren nog veel meer vrienden en goede bekenden van de vice-admiraal in Helvoirt, zoals oom Hein (Joost Hein Vrijdag), de halfbroer van Moe van Gogh. Johannes zal er ook verschillende leden van de familie De Jonge van Zwijnsbergen hebben ontmoet en vele anderen die hem met plezier zullen hebben begroet en hebben willen ontvangen.

Later, eind 1875, wanneer het gezin Van Gogh – Carbentus naar Etten is verhuisd dook oom Johannes weer vaker in Vincents brieven op en getuigde hij daarin van het gezelschap van zijn oom, meestal in hun ouderlijk huis. In de periode dat Vincent in Engeland verbleef (in Londen, Ramsgate en Isleworth) kwam oom Johannes toch af en toe in zijn brieven voor, maar dan meestal als een van de mensen die hij zou moeten schrijven, die hij waardeerde en oprecht leek te missen.

Toen Vincent te Etten terugkwam uit de Borinage in 1881, kwam Oom Johannes, die ook vaak Oom Jan werd genoemd, weer vaker op als vaste bezoeker van de pastorie voor in diens brieven. Dat was hij ook geweest in Vincents afwezigheid. Wanneer Theo bijvoorbeeld thuis ziek op bed lag, kwamen de zonen van oom Jan met hem mee naar Etten om hun neef te bezoeken en af te leiden. Het waren Vincent Willem, de oudste zoon en Johannes jr. , de jongste, die hun vader vergezelden.
Juist in Etten liet oom Johannes zien een belangrijke rol in het leven van het gezin van zijn twee jaar jongere broer Dorus te spelen. In de winter van 1875 was Johannes in Etten toen Dorus van Gogh, nog maar net aangetreden in zijn rol van voorganger, de kleine gemeente van het naburige Hoeven moest gaan bezoeken. Echter, het sneeuwde, een gemene wind stak op, het was ijzig koud en de weg zo glad dat Moe van Gogh de koets al had afbesteld. Pa wilde toch gaan, desnoods te voet. Johannes onderschreef de plichtsopvatting van zijn broer en vergezelde hem daarheen onder het uitspreken van de meesterlijke woorden: ‘…de duivel is nimmer zo zwart of ge kunt hem wel onder de ogen zien’.
Vincent zag een bepaalde vorm van goedheid terug in zijn vader en diens broers. Hij schreef hierover naar aanleiding van hun oom Johannes in een brief aan Theo: ‘Oom Jan heeft ook heel wat gelezen, en er zijn zeer vele dingen in hem. Een geestverwantschap en genegenheid en liefde als die tussen Pa en Oom, dat is een goede vrucht van het leven en al smeult dat heilige vuur nu en dan door de zorgen & en dagelijkse dingen, soms flikkert het helder & schittert heerlijk op, zoals bijvoorbeeld die avond dat die twee samen naar de Hoeve gingen, verleden winter’.
Toen voor dominee Van Gogh de Ettense periode ten einde liep en hij inmiddels was beroepen te Nuenen, brak voor Johannes de tijd van zijn pensionering aan. Een tijd die gepaard zou gaan met teleurstelling. Zijn middelste zoon Hendrik, (Hendrik Jacob Eerligh voluit), die in 1877 trouwde met Marie Elisabeth Vos had in Nederlands-Indië een aantal onfortuinlijke investeringen gedaan in de landbouw en naar verluid ook geïnvesteerd in het fokken van honden. Vincent correspondeerde met Theo over dit onderwerp. Theo, die altijd goed met neef Hendrik was omgegaan, had hem namelijk ook geld geleend. Vincent bereidde Theo er hier al op voor dat hij zijn geld waarschijnlijk nooit terug zou zien. Waarvoor Hendrik steeds zoveel geld nodig had werd nooit geheel duidelijk. Binnen de familie leek men wel op de hoogte maar niet genegen erover te spreken (of te schrijven). Behalve Vincent dus die in zijn brieven aan Theo zijn voorkeur uitsprak voor Hendriks twee broers Vincent Willem en Johannes jr. en daarmee afstand nam van neef Hendrik en wel om deze reden.

Ook oom Johannes leende zijn zoon geld, waarschijnlijk heel wat meer dan Theo. Maar ook hij had het nazien. Na het fiasco wilde Johannes wellicht de schande van zijn zoon bedekken en ook dat kan hem veel geld hebben gekost. Johannes kwam naar Helvoirt en trok in bij zijn zuster Trui op huize Rosen-Haghe aan de Molenstraat. Trui woonde daar, zoals gezegd, met marineman Abraham ’s Graeuwen, toen ook reeds met pensioen. Zo waren er dus naast de familieband ook nog de herinneringen aan het leven op zee die de mannen deelden. En hoewel Johannes in Helvoirt genoot van de mooie omgeving en van familie en vrienden om hem heen, werd hij er ook gekweld door schaamte en het ongemak van een gebrek aan geld.
Zijn vrouw Willemina Bruijns was al zo’n twintig jaar geleden overleden. Maar belangrijkst van alles voor Johannes van Gogh: hij was voor het eerst sinds zijn kindertijd afhankelijk van anderen. Dit zal aan hem hebben geknaagd. Op 12 augustus 1885 stierf hij en al in de loop van 1886 verrees er een monument op de Protestantse begraafplaats te Helvoirt boven het graf van Johannes van Gogh. De symbolen van zeevaart en marine werden erop aangebracht. Postuum had de vice-admiraal een stuk van zijn grandeur terug. Initiatiefnemers waren Johannes’ vrienden uit het korps van zeeofficieren onder aanvoering van zijn marine vriend en zwager, Abraham Anthony ’s Graeuwen.

Reacties zijn gesloten.